
Bonjour Monsieur de Lussanet
​
I
Ook in het landschap: de vlekken van roet.
Ook in de kamer: de onmachtige kwast.
Ook op het doek: doorgestreepte passages.
Maar dit wordt elke keer voorbijgestreefd
door iemand in de kamer, door iets,
door een moment van pigment.
​
II
Die iemand? Vergeet hem,
groet hem, bonjour, maar vergeet hem
zoals je dat andere kontinent moet vergeten
vol Pruisisch-blauwe schaduwen,
vol as, asfalt, berouw
zodat de dagelijkse vernietiging
wordt herleid tot een daad, als een andere
daad, als bijvoorbeeld een gebed,
ontrafeling, een nieuw gebit,
boze orakels, een stijl, een glacis.
​
III
En wij die in onze daden leven
in genade en in schande
wenden ons naar de andere,
naar hem bijvoorbeeld die beelden maakt,
hijzelf een wriemelende beeltenis
behept met het bedrog van kleur
behekst door het verraad van de transparantie.
​
IV
Wie komt voorbijgerend? Eurydice?
Bonjour. Of is het de schilderkunst
die galoppeert, die vlucht,
een nachtmerrie achter mat glas?
Zie, zij rent langs een park,
daar staan de tentjes van de kunst
opgesteld, verspreid maar elk het zijne,
elk zijn eigen markentenster,
en zij dansen op één been, de numerologen,
de aetiologen, etalagisten,
projectmanische verzinners, trappelend
in hun kolossaal gepriegel van vindsels,
opgekalefaterde historiestukken.
​
​
En wie komt daar voorbijgewandeld
met zowaar Panamahoed en palet,
de blik op de bergen gericht,
op de cypressen, op de horizon waar
zijn Lamborghini in vlammen staat?
​
V
Zie, hij knielt, hij sabbelt aan het gras,
hij scharrelt in de kelder,
hij ruikt aan het bloed op de sofa,
de schilder met de gouden pols,
de getuige in het holst van de nacht,
krols allegorisch bezig met
aldoor alom, hoe dan ook, de vruchten.
"Bonjour, Monsieur Courbet"
"Bonjour Monsieur de Lussanet"
​
VI
Vrouwen als tuinen,
bil en borst aarzelend, omlijnd, hersteld,
opnieuw opgesteld en vermenigvuldigd,
van voor, van achter,
de ledematen verstrooid, nooit verloren
maar woelig,
een woud van vrouwen
welig als een wereld voorbij de vragen,
voorbij de steeds dichterbije eeuwigheid.
​
VII
Het licht gevat in de korrel van het linnen,
in de glans van het weefsel,
in groezelig kroes en kruid,
het licht als een gedroomd kontinent
alhoewel konkreet, zeker zo konkreet
als hij daar bij de fietsenstalling
en bij de watertoren,
hij daar op zoek naar een verloren bruid,
ook daar, aan het station van Bussum Zuid.
​
Hugo Claus
1992
​
​
​
​
​
The artist in his studio,
February 2017
​
Photo Arthur Martin
Paul de Lussanet was born in the Netherlands,
in 1940.
​
He grew up in Laren, then a well-known artist village and learned at an early age to paint in oils from his grandparents, both artists.
​
His adolescence he spent between playing the jazz trumpet and practicing his drawing and painting skills.
After visiting the Oskar Kokoschka’s Schule des Sehens
in Salzburg, he decided to concentrate on the arts and after a short stint at the Academy of Antwerp, he set up his easel in Paris in 1962.
Adopted as a scion of the Surrealists as well as the Expressionists, he became associated with the Nouvelle Figuration, and quickly rose to prominence through a series of international exhibitions, where his interpretations of sixties sexuality and glamour met with great success.
Never too comfortable with being part of a group he continued to develop his own style and expanded his range of subjects.
​
In the late Seventies he tried his hand at filmmaking,
and realised several short films and two feature films (Mysteries, Dear Boys).
​
From 1980 onwards he has concentrated exclusively on painting again and has since exhibited extensively in the Netherlands and abroad.
​
His work has been shown in galleries and museums in Europe and the United States and he has participated in international art fairs, such as the KunstRAI, TEFAF and ArtBasel.

Station Bussum Zuid
1992